verhalenverteller Melanie Plag

Drupje lag in de zee, arm in arm met de andere waterdruppels. Samen wáren ze de zee. Soms bewogen ze wild omhoog in een spetterende golf. Een andere keer doken ze diep omlaag tot aan de donkere bodem. Zo was het altijd geweest. En zo zou het altijd blijven, dacht Drupje. Maar op een dag veranderde alles.

Het was een rustige dag. Er was geen wind die de druppels omhoog joeg in golven. De zon scheen en het water was glad. Drupje lag helemaal bovenin de zee en voelde de warmte van de zon. Het gaf hem een kriebelig gevoel. Hij móest bewegen. Maar niet zoals normaal, wanneer hij met zijn vrienden een golf maakte. Drupje rekte zich uit. De warme zonnestralen kietelden en fluisterden: “Kom, kom! Kom omhoog!”

Drupje liet de andere druppels los en sprong. Hij dacht er niet eens over na: het ging helemaal vanzelf. Hoger en hoger vloog hij de lucht in. Hij voelde zich warm en licht en klein. Boven hem was de zon en onder zich zag hij de glinsterende, grijsblauwe zee. Hij keek om zich heen en zag dat hij niet alleen was. Andere kleine druppels vlogen ook omhoog. Ze waren net als hij ontsnapt aan de zee, aangetrokken door de zon.

Drupje vloog steeds hoger en het werd donkerder. Om hem heen waren zoveel andere druppels, dat de zonnestralen er niet meer tussendoor kwamen. De druppels vormden samen een grote wolk.
De wolk vol druppels schoof over de zee in de richting van het land. Zonder de warmte van de zon was het koud in de wolk. De druppels kropen dicht tegen elkaar aan. Drupje voelde hoe sommige kleine druppels aan hem vastplakten, zodat hij groeide.

Hij was nu geen klein Drupje meer, maar een grote zware Drup. Langzaam zakte hij naar beneden in de wolk. Zijn gewicht trok hem omlaag. Toen kon hij zich niet langer vasthouden aan de anderen en viel...
Hij suisde omlaag. Weg uit wolk. Ver beneden zich zag hij groen. Met een enorme snelheid kwam het dichterbij. Hij zag een boom en viel op een blad. “Splat!” Het blaadje boog onder het plotselinge gewicht. Langzaam gleed Drup omlaag, “Splat!” op het volgende blad. Hij greep zich vast aan een regendruppel die daar al lag en samen rolden ze verder, “Split, splat,” van blad naar blad. De druppels die ze onderweg tegenkwamen rolden mee naar de grond.

Daar rolden Drup en zijn vrienden verder, over stenen, tussen grassprietjes door en over boomwortels. Er vielen ook nog steeds regendruppels uit de lucht en die sloten zich bij hen aan. Druppels vielen van takken en bloemen en ze volgden allemaal dezelfde weg: een smal stroompje door het gras. Andere stroompjes kwamen erbij en samen kwamen ze op een pad. Over de stenen kabbelden ze verder naar de straat, ‘Hoesj!’ een put in, ‘Woesj!’ een buis door en ‘Plons!’ met een grote duik omlaag.

Even dacht Drup dat hij terug was in de zee, zoveel water zag hij om zich heen. Maar het was anders dan de vroeger. Soms was er een golf, maar nooit erg hoog. Soms doken ze omlaag, maar nooit erg diep. Dit was geen zee, maar een rivier. De waterdruppels in de rivier stroomden allemaal dezelfde kant op. Drup dreef met ze mee, soms langzaam, dan weer snel, zonder te stoppen, altijd verder. Soms zag Drup in de verte huizen en straten of grasvelden en bomen. Maar hoe langer ze onderweg waren, hoe breder het water werd. Totdat er geen land meer te zien was en de rivier uitkwam in de zee.

Drup lag arm in arm met de andere waterdruppels. Samen waren ze weer zee. Als het waaide bewogen ze wild omhoog in een spetterende golf. Een andere keer doken ze omlaag naar de donkere bodem. Net zoals het altijd was geweest en zoals het altijd zou blijven. Soms lag Drup bovenin de zee. Dan voelde hij de warmte van de zon en dacht aan de reis die hij had gemaakt.

Druppel 500px