verhalenverteller Melanie Plag

Kasper lag in bed. Niet in zijn eigen bed, maar in het logeerbed bij oma. Papa en mama waren ’s middags naar huis gegaan. Kasper had alleen met oma gegeten. Ze hadden nog een spelletje gedaan en daarna had oma hem naar bed gebracht.

Kasper kon niet slapen. Het bed rook naar wasmiddel. Eigenlijk was dat wel lekker, maar het was anders dan zijn eigen bed. Zijn bed thuis rook naar… hij wist het niet. Naar mama en naar knuffel… Knuffel! Kasper deed zijn ogen open. Waar was Knuffel? Het was zo donker dat hij zelfs met zijn ogen wijd open niets kon zien. Hij sperde ze zo ver open als hij kon. Hij kreeg er tranen van in zijn ogen. Maar hij zag alleen maar donker. Waar was Knuffel nou toch? Knuffel was bang in het donker. Dat wist hij zeker. Thuis had hij ’s nachts altijd een klein lampje aan. Maar oma had geen lampje.

‘Oma!’ Zijn keel voelde gek en zijn stem klonk raar. Kasper slikte en schreeuwde toen zo hard als hij kon: ‘OMAAA!!’

De deur beneden.
Voetstappen op de trap.
Een klik. Het piepen van de slaapkamerdeur.
Daar was oma.
Het licht van de gang prikte in zijn ogen.

‘Ik kan niet slapen! Het is zo donker.’
Oma aaide over zijn wang: ‘Ik laat de deur wel een stukje open, zodat het licht van de gang naar binnen schijnt.’
Ze gaf hem een kus en Kasper pakte Knuffel; die lag gewoon naast hem in bed.

Oma ging de kamer uit.
De deur piepte, maar ging niet dicht.
Voetstappen op de trap.
De deur beneden.
Stil.

Kasper keek om zich heen. Het was nu niet meer zo donker. Bij de deur zag hij de stoel met zijn kleren. Daarnaast de schaduw van de klerenkast. Verder in de kamer was het donkerder. Als hij heel goed keek, kon hij het gordijn net zien. Het gordijn… bewoog! Hij wreef in zijn ogen en keek nog een keer. Hij had zich niet vergist. Heel langzaam werd het gordijn boller. Net alsof er iemand achter zat. Wie verstopte zich daar? Een boef misschien?

‘OMAAA!!’

De deur beneden.
Voetstappen op de trap.
Een klik. Het piepen van de slaapkamerdeur.
Daar was oma.

‘Ik kan niet slapen! Er zit iets achter het gordijn. Het beweegt.’
Oma glimlachte: ‘Gekkie, daar zit niks. Kijk maar!’ Ze deed het gordijn opzij.
‘Maar ik zag het bewegen, echt waar!’
‘Ik zal het raam dicht doen. Het stond nog op een kiertje. Ik denk dat de wind je gordijn liet bewegen.’

Oma deed het raam dicht en ging de kamer uit.
De deur piepte.
Voetstappen op de trap.
De deur beneden.
Stil.

Het was hier veel stiller dan thuis. Daar hoorde hij altijd de auto’s in de straat en het gemompel van de stemmen van papa en mama of van de televisie. Hier hoorde hij bijna niets: zijn eigen ademhaling. En als hij zich omdraaide hoorde hij het ristelen van de dekens.

MAAAAOOOUWARGH!!!

Kasper zat recht overeind. Zijn hart bonste in zijn keel. Hij trok de deken over zijn hoofd. Zelfs onder de deken hoorde hij het weer: MAAAAOOOUWARGH!!! Gegrom. Gesis. Een bonk, vlak onder het raam. Een tik.
Wat was dat? Een monster? En waar was het nu? Hield het zich schuil onder het raam? Of was het misschien al binnen?

‘OMAAA!!’

De deur beneden.
Voetstappen op de trap.
Een klik en het piepen van de slaapkamerdeur.
Daar was oma.

‘Ik kan niet slapen! Ik hoorde een monster! Buiten. Maar misschien is hij nu wel binnen.’
‘Oh lieverd, dat was Poes! Iedere avond heeft hij ruzie met de kater van de buren. Ik hoorde ze net ook. Maar toen kwam Poes gauw naar binnen door het kattenluikje in de keukendeur. Kijk, daar is-ie.’
Oma knuffelt Kasper. Poes springt op het bed en rolt zich op bij Kaspers voeten.
‘Mag Poes hier blijven slapen, oma?’
‘Ja hoor, dan kan hij alle monsters wegjagen.’ Lachend gaf ze hem een knipoog. ‘Welterusten, Kasper.’

Oma ging de kamer uit.
De deur piepte.
Voetstappen op de trap.
De deur beneden.
Stil.

Kasper sliep.