verhalenverteller Melanie Plag

Misschien krijg jij wel cadeautjes met kerst, net zoals veel kinderen in andere landen. In Amerika gooit de kerstman ze op kerstavond door de schoorsteen en in Duitsland komt het Weihnachtskind - het kerstkindje zelf - ze brengen. Maar in Rusland wachten de kinderen op Baboesjka.

Baboesjka brengt geen grote geschenken, zoals de kerstman. Ze heeft slechts kleine cadeautjes bij zich voor de kinderen of iets lekkers om te snoepen. Baboesjka is een oud krom vrouwtje, met een gezicht vol rimpels. Ze komt langs gehobbeld, leunend op haar stok en ze komt overal waar kleine kinderen zijn. Daar kijkt ze in de wiegjes en achter de gordijntjes en soms laat ze een traan vallen op een kussen van een babytje.

Baboesjka komt in de winter, wanneer het kerst is, maar ook in de koude, gure maanden daarna. Wanneer de wind over de bevroren vlaktes giert en huilt rondom de huizen: dan horen de kinderen haar rokken ritselen en haar snelle voetstap op de stenen. Het lijkt of ze buiten adem is, maar toch haast ze zich verder. Waarom toch eigenlijk?

Ze kijkt amper naar de kinderen, die hun neuzen tegen de ramen drukken en zich afvragen: “Komt Baboesjka voor ons?” Af en toe horen ze geschuifel en dan roept er iemand: “Kijk! Daar is ze!” Maar voor je met je ogen kunt knipperen, is ze alweer verdwenen.

Alleen met kerst neemt Baboesjka de tijd om even te stoppen. Dan verdeelt ze de cadeautjes die ze verborgen houdt in de grote zakken van haar ouderwetse schort.

Het allermeeste houdt ze van kleine babytjes. Wanneer hun moeder slaapt, buigt Baboesjka haar oude, bruine, gerimpelde gezicht over de wieg en kijkt heel, heel nauwkeurig. Wat zoekt ze toch? Dat kun je alleen begrijpen, wanneer je haar oeroude geschiedenis kent.

Lang geleden, niet gisteren, niet eergisteren, maar vele eergisterens geleden, leefde Baboesjka alleen in een klein hutje. Ze was toen al oud en ze leefde in de koudste uithoek van het grote Rusland. Haar armzalige hutje stond bij een kruising, waar vier lange lege wegen bij elkaar kwamen, midden in het veld.

In de zomer was het er wel prettig, wanneer de zon scheen en de velden vol stonden met geurende bloemen en de vogels zongen rondom het huisje. Maar in de winter was het erg stil en eenzaam en waren de gure wind en de sneeuwvlokken het enige gezelschap voor de oude vrouw.

Baboesjka werd er somber van, maar toch was ze een ijverige vrouw en hield ze haar hutje iedere dag keurig schoon. Ze zorgde dat ze dat deed zolang het licht was, want om kaarsen te sparen ging ze naar bed zodra het donker werd.

Het gebeurde op een winterdag. Het begon al te schemeren en Baboesjka had haast om haar hutje geveegd te krijgen voor bedtijd, toen ze in de verte een stoet van mensen zag naderen op de eenzaamste van de vier wegen. Ze liepen langzaam en het leek erop dat ze met elkaar aan het overleggen waren, hoe ze verder moesten gaan.

Baboesjka begluurde ze vanachter het raam en schaamde zich voor haar armoede, toen ze de rijke uitdossing van de reizigers zag. Voorop liepen drie koningen met gouden kronen op hun hoofd en borstplaten die bezet waren met flonkerende juwelen. Hun zware bontmantels waren wit van de sneeuw, evenals de kamelen die achter hen aan hobbelden. De teugels en de zadels van de kamelen waren versierd met zilver en ze waren afgedekt met de prachtigste oosterse weefsels. De vele bedienden die meeliepen hadden donkere ogen en donkere haren, zoals de mensen uit het oosten, en droegen grote pakken op hun rug.

Baboesjka was bang en verschool zich in haar hut. Pas toen de bedienden meerdere keren hadden aangeklopt, durfde ze de deur te openen. Ze vroegen haar de weg naar een plaats waarvan ze nog nooit gehoord had. De arme Baboesjka kende niet veel van de wereld en wist alleen de dorpen in de buurt, waar ze af en toe kwam voor een boodschap.

De bedienden mopperden, maar de koningen waren heel aardig en vroegen haar om dan een eind met hen mee te reizen en de weg te wijzen op het stuk waarvan ze de weg wèl kende. Ze vertelden haar dat ze een bijzondere ster hadden gezien aan de hemel, en deze nu volgden naar een kleine plaats, waar een klein kind was geboren. Maar nu sneeuwde het zo hard, dat ze de ster niet meer konden zien.

“Wie is dat kind?” vroeg Baboesjka. “Hij is een koning en we zullen hem vereren” zeiden de koningen. “Daarom hebben we geschenken bij ons: goud en mirre en wierook. Wanneer we hem vinden zullen we onze eigen kronen afnemen en aan zijn voeten leggen. Ga je met ons mee Baboesjka?”

Je zou verwachten dat Baboesjka blij was om haar eenzame en kleine hutje te verlaten en mee te reizen met deze rijke koningen. Maar niets was minder waar. Ze schudde haar hoofd en keek in de donkere en sombere nacht en dacht aan haar gezellige warme huisje. Ze keek naar de bewolkte hemel, waar de ster nergens was te zien. Bovendien wilde ze haar hutje graag aan kant hebben. Misschien dat ze morgen wel klaar was en tijd had om mee te gaan.

De koningen hadden echter geen tijd om te wachten. Toen de volgende ochtend de zon opkwam, waren zij al lang uit het zicht verdwenen. Zelfs de voetsporen van de kamelen waren onzichtbaar geworden door de versgevallen sneeuw. Alles leek precies hetzelfde als voorheen en Baboesjka dacht haast dat het nachtelijk bezoek een droom was, totdat ze zag dat de bezem niet op zijn plek stond en de hut maar half geveegd was.

Nu de zon scheen en ze zich de glitter en glans herinnerde van de bezoekers en de zoete geur van mirre, wenste Baboesjka dat ze toch mee was gegaan. Ze dacht over het kindje, dat de drie koningen gingen vereren. Ze hield van kinderen, maar had zelf nooit kinderen gehad. Ach… er was immers niemand die van haar hield! Hoe meer ze over nadacht, hoe verdrietiger ze werd en hoe meer ze een hekel begon te krijgen aan haar schamele hutje. Spijt dat ze niet was meegegaan toen ze de kans had, knaagde aan haar hart.

De tijd verstreek en geleidelijk aan kon Baboesjka aan niets anders meer denken. Het kleine kind was haar eerste gedachte bij het opstaan en haar laatste gedachte voor het slapen gaan. En daarom trok ze op een goede dag de deur van haar hut achter zich dicht en ging op reis, op zoek naar het kind.

Ze had geen hoop de drie koningen ooit nog in te halen, maar ze hoopte wel het kind te vinden en hem dan te vereren en lief te hebben. Overal waar ze kwam, vroeg ze de mensen naar het kind, dat geboren was met een bijzondere ster en dat geëerd werd door drie koningen uit het oosten. Sommige mensen lachten haar uit, maar anderen stonden haar vriendelijk te woord.

Je hebt vast al lang begrepen dat ze op zoek was naar het kindje Jezus en de mensen vertelden haar, dat het al lang geleden was dat Hij was geboren in een stal, met een kribbe als wieg. Maar het oude dametje was niet op andere gedachten te brengen: de koningen hadden hem gezocht en zij zou hem ook vinden.

Ze had niet in de gaten dat er al vele jaren voorbij waren. Tevergeefs zocht ze overal naar het kindje Jezus in zijn kribbetje. Van haar spaargeld kocht ze kleine cadeautjes om aan de kinderen te geven, zodat ze niet zouden schrikken wanneer ze bij hen binnen strompelde.

Dus nu weet je, waarnaar Baboesjka op zoek is wanneer ze binnenkomt en de gordijntjes van de wieg openschuift en naar het kussen gluurt. Wanneer moeder zit te dommelen bij het vuur en de grote kinderen al slapen, kun je haar binnen horen schuifelen en horen fluisteren: “Is hier het kleine Kind?”

Maar helaas… ze is te laat. Tweeduizend jaar geleden heeft ze de kans gemist om Hem te zien, maar ze leeft nog steeds en is nog steeds op zoek. De kinderen in Rusland kennen haar en houden van haar, wanneer ze binnenkomt met haar cadeautjes: krom, gerimpeld en verdrietig en altijd aan het zoeken. Wat denk je, zal ze Hem ooit vinden?

Originele bron: Twilight Stories door Margareth Sydney e.a.

Vertaling en bewerking: Melanie Plag

© 2009 Babboes